In de voorliggende begroting zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd voor 2021 met bijbehorend meerjarenperspectief 2022-2024:
- De basis van het meerjarenperspectief is de gewijzigde begroting 2020 waarbij de raadsbesluiten zijn verwerkt tot en met de raadsvergadering van 2 juli 2020. Daarmee zijn tevens de 1 e tussenrapportage 2020 en de kadernota 2021 in deze ramingen verwerkt.
- In de begroting 2021 is in het meerjarenperspectief 2022-2024 uitgegaan van een constant loon- en prijspeil in zowel de uitgaven als inkomsten (o.a. de berekening van de Uitkering Gemeentefonds).
- In de raadsvergadering van 20 juni 2019 is besloten om de looptijd van het aflopende Subsidieprogramma 2016-2019 met één jaar te verlengen (t/m 2020). Het nieuwe subsidieprogramma zal afzonderlijk aan de raad ter vaststelling worden aangeboden.
- Per 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking getreden. Daarbij zijn de arbeidsvoorwaarden vanuit de cao gemeenteambtenaren gelijk gebleven. De huidige cao gemeenteambtenaren heeft een looptijd van 2 jaar: 1 januari 2019 tot 1 januari 2021. De structurele gevolgen die hieruit voortvloeien, zijn verwerkt in de geraamde salarissen tot de begroting 2021-2024. Omdat de huidige CAO per 1 januari 2021 afloopt, wordt voorlopig voor 2021 een loonindexering toegepast op basis van de raming van de prijsindexering uit de laatst bekende Macro Economische Verkenningen (MEV) van het Centraal Planbureau (MEV 2020 - september 2019), t.w. +2,8%. Of deze voorlopig toegepaste loonindexering 2021 (+2,8%) uiteindelijk toereikend is, zal moeten blijken als een nieuwe cao-gemeenteambtenaren bekend wordt. De daaruit voortvloeiende verplichtingen worden dan uiteindelijk leidend als toe te passen indexering van de personeelskosten. De nominale loonstijgingen worden niet meer afzonderlijk gecompenseerd via de Algemene Uitkering. Het Gemeentefonds kent één procentueel accres/decres (groei/krimp) dat gelijk is aan het percentage accres/decres van de gecorrigeerde netto-rijksuitgaven. De gemeente moet dus zelf de feitelijke mutatie in de nominale ontwikkelingen (lonen en prijzen) dekken uit het toegekende accres/decres.
- De indexering van de budgetten met betrekking tot alle overige uitgaven en inkomsten vindt eveneens (tenzij andere contractuele afspraken) voorlopig plaats op basis van de raming van de prijsindexering uit de laatst bekende Macro Economische Verkenningen (MEV) van het Centraal Planbureau (MEV 2020 - september 2019), t.w. +1,6%. Per saldo worden dus voor 2021 de budgetten van 2020 in de basis verhoogd met 1,6% (indexering 2021: +1,6%).
- Prognose aantal inwoners:
1-1-2020 22.533 inwoners werkelijk
- 1-1-2021 22.553 inwoners (+ 20 inwoners)
- 1-1-2022 22.573 inwoners (+ 20 inwoners)
- 1-1-2023 22.593 inwoners (+ 20 inwoners)
- 1-1-2024 22.613 inwoners (+ 20 inwoners)
- Prognose aantal woonruimten:
1-1-2020 9.531 woonruimten werkelijk
- 1-1-2021 9.641 woonruimten (+ 110 woonruimten)
- 1-1-2022 9.802 woonruimten (+ 161 woonruimten)
- 1-1-2023 9.914 woonruimten (+ 112 woonruimten)
- 1-1-2024 9.993 woonruimten (+ 79 woonruimten)
De ontwikkeling van het aantal woonruimten is het resultaat van de woningbouw-prognose van de gemeente Laarbeek.
- Autonome reële toename van de personeelslasten als gevolg van nominale periodieke verhogingen (jaarlijks € 15.000) en een stelpost t.b.v. de financiële consequenties als gevolg van bevorderingen, functiewaardering, marktconforme aanpassingen etc. (jaarlijks € 10.000).
- Rente interne financieringsmiddelen, voorzieningen o.b.v. contante waarde: 3%
Rente nieuwe investeringen: 1%
- De afschrijvingen worden tegen dezelfde termijnen doorgerekend als in de begroting 2020. Nieuwe investeringen worden afgeschreven op basis van het gestelde in artikel 8 van de ‘Financiële verordening gemeente Laarbeek 2019’ ex artikel 212 gemeentewet.
- Autonome toename onderhoudskosten o.a. door toename m2 bestrating en plantsoenen, aantal lichtmasten e.a. gemiddeld € 25.000 per jaar (€ 15.000 wegen en € 10.000 bos, natuur en landschapsbeheer).
- Autonome toename opbrengst onroerendezaakbelastingen in verband met nieuw- en verbouw gemiddeld € 18.000 per jaar (woningen: € 11.000 / niet-woningen: € 7.000).
- Bij de doorrekening van de hoogte van het Gemeentefonds is rekening gehouden met:
- het meerjarenperspectief op basis van de meicirculaire 2020, aangevuld met de gevolgen uit de septembercirculaire 2020 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK);
- de ontwikkeling van het aantal inwoners;
- de ontwikkeling van het aantal woonruimten;
- methode constante lonen en prijzen voor de periode 2022-2024.
- Als structurele budgetruimte welke nog nader af te wegen bij de kadernota en/of begroting is per jaar een bedrag beschikbaar van € 15.000.
- Het budget voor ‘incidenteel nieuw beleid’ is voorlopig geraamd op jaarlijks € 0 voor de periode 2021 t/m 2024.
- Het budget voor ‘structureel nieuw beleid’ is voorlopig geraamd op jaarlijks € 0 voor de periode 2021 t/m 2024.
- Voor de kapitaallasten van vervangingsinvesteringen voor de periode 2021 t/m 2024 zijn de volgende structurele stelposten jaarlijks opgenomen:
- vervangingsinvesteringen wegen € 23.000
- vervangingsinvesteringen openbare verlichting € 18.000
- vervangingsinvesteringen algemeen (overig) € 15.000
- De personele kosten zijn opgenomen op basis van de geraamde bezetting per 1 januari 2021.
- Voor flexibele beloningen personeel is een bedrag opgenomen van € 45.000 (=±1% van de totale loonsom ad € 70.000, verminderd met € 25.000 ter dekking van de WGA-premie werknemers).
- Het afgeronde rente-omslagpercentage bedraagt in de ontwerp-begroting 2021 0,5%.
- Het saldo van de verdeling kapitaallasten wordt als saldo verwerkt in de exploitatie van de begroting 2021.
- Het aan de grondexploitatie toegestane toe te rekenen rentepercentage 2021 bedraagt 0,6%.
- Voor incidenteel onvoorzien is de volgende financiële ruimte opgenomen:
- € 15.000 budget 'incidenteel onvoorzien' budgetbevoegdheid bij de raad
- € 45.000 budget 'incidentele actualiteiten' budgetbevoegdheid bij het college
- De jaarlijks vrijvallende kapitaallasten worden direct als voordeel meegenomen in het exploitatieresultaat, behoudens riolering, afval en automatisering (gesloten exploitaties).
- De opslag voor de overhead wordt op een consistente wijze toegerekend aan relevante taakvelden, gebaseerd op personeelskosten. Het opslagpercentage overhead voor de begroting 2021 bedraagt 145,07%.